Onder het mom van ‘met een heldere blik het nieuwe jaar in’ heb ik vandaag mijn sterrenkijker weer eens tevoorschijn gehaald. Ooit verkregen als (BIJNA GEHEEL GRATIS!) welkomstgeschenk bij een abonnement op de Reader Digest (en waar ik nog jaren in maandelijkse termijnen aan heb moeten afbetalen)
Eens kijken wat de sterren me voor 2021 zullen voorspellen!
0 Comments
De paar verloren zielen die zich gisterenavond op straat begaven waren denk ik allemaal tevergeefs op zoek naar wat vertier en leven. Maar alles in dit deel van de stad bleef donker en doods. Vandaar dat ik het plan opvatte om toch voor wat (toegestaan!) vuurwerk te zorgen. Spotify aangesloten op de megafoon en knallen maar!
Waar ze vandaan kwamen weet ik niet maar binnen enkele minuten stond er een bontgekleurde menigte op te brug te dansen. En heus niet alleen jong volk! Nee, tot mijn verbazing signaleerde ik ook enkele bewoners van de Antoniegaarde! Na ongeveer 20 minuten verschenen er echter twee agenten die me vriendelijk sommeerden de muziek uit te zetten. Aan hun orders heb ik ook maar meteen gehoor gegeven want een bekeuring van € 4000 voor het organiseren van een illegaal feest is zelfs voor een sluismeester niet op te hoesten. Allemaal een gelukkig en gezond 2021!
Tijdens haar overnachting in het Hinthamerhotel worden alle zintuigen van Mechtilde Meijer geprikkeld...
GAST 16 OH, WAT EEN NACHT Als ik na mijn late aankomst wil douchen komt er volle melkchocolade uit de regendouche. Lekker, maar opfrissen doet het niet. Dan maar aan de wastafel. Het is toch maar voor een nachtje. Zodra ik de kraan opendraai begint de vloer te kietelen aan mijn voeten, ik moet ervan lachen maar ooit is het genoeg. ‘Genade!’ schater ik daarom. In de deuropening slaat Krijn zich op de knieën. ‘Genade? Broek vol sjeklade! Bah bah, wè zieder uit. Springt hier mar eetjes in ’t woater, jong. Dan kende doar ’t trèpke wir op.’ Even later zitten we met een mok dampende koffie voor ons in zijn kantoor, vanwaar hij een prachtig uitzicht heeft op de heldere sterrenhemel. Nergens stokt ons gesprek. Krijn heeft een interessant leven geleid en kan boeiend vertellen. Maar hij kan ook goed luisteren. Tegen het ochtendgloren haalt hij mijn koffertje naar boven en verscheurt hij de rekening. ‘Nee, Krijn. Dat hoeft niet.’ ‘Jawel, oew bed is nog strak èn ik heb veul plezier gehad met oe.’ Bij het afscheid omhelzen we elkaar hartelijk en beloven we contact te houden. ‘Krijn, nog één vraagje.’ ‘Zeg ’t is, jong.’ ‘ Toen ik boekte … waarom vroeg je toen wat voor type ik ben?’ ‘Wij levere hier moatwèrk, doarveur dè ‘k ’t vroeg.’ Terwijl hij bij zijn duim begint herhaalt hij: ‘Sjeklade, ijs, koffie, geintjes en stèrrekijke. En zèlf hou ik ok wel van un geintje,’ besluit hij. Krijn en ik, we hadden een fantastische nacht.
Zie je werkelijk wat je ziet? Mara Huibers beschrijft de verschillende realiteiten rond het Hinthamerhotel
GAST 15. Brugwachter Krijn stond op zijn naamplaatje. Ze liet teleurgesteld haar hoofd tegen het glas van het brugwachtershuisje rusten. De pop had ondanks zijn papierdunne huid, borstelige wenkbrauwen en licht gebogen gelaat best iets van hem weg, maar Krijn, haar Krijn, kreeg met zijn twee linkerhanden nog geen deksel van een potje geschroefd, laat staan dat hij een hele brug zou kunnen openen. De man die achter haar was aangesloten in de rij verstoorde haar dagdroom met een licht morren. Hij wees lachend naar de pop: “Ze hebben hem voor het gemak brugwachter genoemd, naar die dwaas die hier altijd rondhangt. Ik geloof dat hij zichzelf wachter bij de brug noemt, ofzoiets.” Haar hotelkamer met sluiszicht bood uitzicht op die wachter. Hij had zijn hoofd laten hangen en nu zat hij daar maar, op het uiterste puntje van de kade. Zijn benen bungelden lusteloos boven het water, dikke tranen baanden zich een weg naar beneden, dijden als cirkels in het verder gladde oppervlak. “Via water ging zij en via water zou zij wederkeren!” riep hij plots. “Hoe zal zij mij vinden, nu geen boot nog de Dieze mag bevaren!” Hij hief zijn handen hemelwaarts, een groepje passerende jongens liep geschrokken door. Krijn de stadsgek, hoorde je hen denken. Maar zij hapte in vervoering naar adem, alvorens de steile trap te beklimmen. Ze liep zo hard als haar krakende botten haar dragen konden over de drempel naar buiten, terwijl ze naar hem zwaaide en uitriep: “Ik ben met de fiets gekomen!”
Svetlana
Blijkbaar staat het hoog op de bucketlist van nogal wat mensen: een B&B of een hotelletje beginnen, variërend van een leegstaand kamertje op zolder tot een ambitieuze metamorfose van een Belgisch spookkasteel waar na een jarenlange verbouwing, een maagzweer en doodsbedreigingen van de lokale aannemer uiteindelijk een paar kamers klaar zijn om gasten te ontvangen. Een eigen hotel, het klinkt zo mooi en avontuurlijk. Een huis vol vrolijke gasten, lange gedekte tafels in een zonovergoten tuin en klinkende recensies in de krant. De werkelijkheid is helaas toch anders (en ik kan het onderhand weten). Dag en nacht ben je aan het werk, met een begripvol gezicht probeer je klachten af te wimpelen, toeristenbelasting te administreren, doucheputjes ontstoppen, lakens strijken, badkamers soppen, telefoon aannemen, vaartochtjes regelen, wc-papier ophangen, vette vingers van de spiegel boenen en nog duizend van dit soort klusjes. Oh ja, ik zou het bijna vergeten, in mijn geval moet er zo nu en dan óók nog een sluis worden geschut en een brug gedraaid! Gelukkig heb ik sinds kort hulp van Svetlana met de onuitsprekelijke achternaam Zaplyuisvichkaja. Ze doet werkelijk alles, ze boent, strijkt, sopt en ontstopt, geweldig! Jammer alleen dat ze niet zoveel zegt, meer dan een ‘ja’ of ‘nee’ krijgt ik meestal niet uit haar getrokken. Gisteren probeerde ik voor de zoveelste maal een gesprekje met haar aan te knopen. ‘Svetlana, waar kom je eigenlijk vandaan?’ Ze keek me even met intens droevige ogen aan om vervolgens gauw met een stapel schone handdoeken de trap af te rennen.
Koosje de Leeuw ontmoet in het Hinthamerhotel een oude bekende...
GAST 14 Een gedeelde kamer Krijn steekt vanachter het raam zijn hand op als hij me de straat over ziet steken. Als ik binnenkom in zijn Hinthamerhotel zie ik dezelfde gedateerdheid als eerder. De tijd loopt hier terug. Onrustig knoop ik mijn witte jas open, ‘Krijn, je bent weer mijn redder in nood,’ roep ik. ‘Nee toch! Heb je jezelf weer buitengesloten?’ Hij kijkt me vorsend aan. Krijn denkt na en strijkt door zijn haren. ‘Alle kamers zijn vergeven. Alleen het tweede bed in kamer 5 is nog vrij. Dat kan ik eigenlijk niet verhuren, maar voor jou maak ik een uitzondering.’ Van blijdschap val ik Krijn om de nek. Hij verstijft, ik neem afstand. Hij gaat me voor als we naar beneden lopen. Stijfjes neemt hij trede voor trede. Ik zie groezeligheid op de kraag van zijn zwarte giletje. Hij mist een vrouwenhand. Voor de deur van kamer 5 fluistert hij: ‘In het andere bed slaapt Teus, de vorige sluiswachter, hij blijft een nachtje over. Hij kwam vanuit Dordrecht met de belbus voor ouderen. Hij zocht zijn moeder.’ De ogen van Krijn vullen zich met tranen. Hij slikt. Ik loop zacht naar binnen en zie een alpinopet en kleren op de stoel liggen. Zo rustig mogelijk kleed ik me uit en kruip in bed. Al snel sukkel ik weg. De volgende ochtend is het andere bed leeg. Op de stoel ligt een briefje met een wat kriebelig handschrift: Moeder ik maak u niet wakker. Ik ben naar school. Teus
ich weiss nicht wass sol es bedeuten…’ Els Dorenbosch weet na één overnachting in het Hinthamerhotel wat dat lied vertelt!
GAST 13 Els Dorenbosch Logeren bij Krijn: da’s pas fijn! Met mijn bootje meer ik aan bij het brugwachtershuisje. Sluismeester Krijn overhandigt mij sleutel vijf. Ik mag één nacht logeren op deze bijzondere stek. De hotelkamer is een soort aquarium, vissen op het behang, kikkers op de gordijnen en eenden op het dekbed. Op het tafeltje staat koffie en een chocoladebol. Dat is een goede Bossche traditie. Het gaat erin als Bossche koek. Ben ik de enige gast? Het is zo stil, maar volgens Krijn had ik de laatste sleutel. Bijna zwemmend ga ik het bed proberen. Het waterbed deint op en neer. Nou, hier slaap ik heerlijk, denk ik. Halverwege de nacht word ik wakker, ik draai me om en wil verder slapen en daar is het weer: een indringend geluid. Ik hoor iemand zingen. Ik word er naar toe getrokken. Ik stap mijn bed uit, doe de deur open en sta in de gang. Er zijn meer gasten, allemaal gebiologeerd door die stem. Ik sluit me aan in trans, mijn handen naar voren, ogen dicht. Daar begint de zang weer: ich weiss nicht wass sol es bedeuten, das ich so traurig bin… we schuifelen door de gang, half slapend: ein märchen aus uralten seiten, das kommt mir nicht aus dem sinn… De eerste gast gaat de hotelkamer binnen, de rest volgt. Op het bed zit een etalagepop, de Lorelei. Het lied komt uit een koffergrammofoon. De betovering is verbroken. Een geintje van Krijn.
GAST 12.
Petra Roos kijkt vanuit haar hotelkamer in het Hinthamerhotel terug op het verleden... Mijn overgrootopa, Hendricus van Dijk woonde Achter de Pluim, in Den Bosch, een opgeloste straat… Deze avond daal ik af naar hem terwijl ik in de eenvoudige maar zeer aangename hotelkamer lig bij Sluismeester Krijn ------------------------------------------------------- “Beter dat u uw groentetuin aan de stadsrand opdoekt”, zei de ambtenaar tegen Hendricus. Al die kleine landjes en slootjes gaan weg en we maken een mooi groot kanaal. Vooruitgang hé. Die kan niet worden tegen gehouden door eenvoudige lieden! Hendricus voelde wrevel, protesteerde licht, maar de hoge heren hadden het al besloten én hij had opnieuw werk! Hij moest de volgende ochtend paraat staan met zijn kruiwagen. Zijn kruiwagen was een pluspunt had de ambtenaar gezegd. Het nieuwe kanaal zou Noord en Zuid Nederland verbinden. Al maanden werd er in de stad over niets anders meer gesproken. De raad had arbeiders van heinde en verre aangetrokken en ook Hendricus had het werk niet kunnen weigeren, er moest tenslotte brood op de plank komen. Het was armoe troef in deze dertiger jaren, de ene crisis volgde de andere, ook Hendricus was werkeloos geworden. Wát was er nog zeker? Het kanaal gaf werk en stroming. Zó stroomde de volgende ochtend, voor dag en dauw, duizenden werklieden voorbij. Ze schepten en kruiden, volle kruiwagens over loopplanken door modder en moeras; gebroken was hij na een week evenals zo velen. Samen met een grote niet aflatende stroom van totaal 7000 arbeiders werd de klus geklaard. Niet veel later volgde de brug en het brugwachtershuisje. Alles voor de vooruitgang! toch?!
GAST 11.
De overnachting in het Hinthamerhotel moest voor Wilma Verhoef een verrassing worden. En dát werd het! ‘Surprise!’ glunderde mijn vriendin. Na een dagje shoppen in den Bosch parkeerde ze de auto op de Hinthamerbrug en overhandigde me een koffertje. ‘Voor de nacht. Jij slaapt in het hotelletje van sluismeester Krijn. Zo leuk!’ En weg was ze, mij verbouwereerd achterlatend. Ik belde mijn man. ‘Ga nou maar naar binnen.’ lachte hij. ‘Je zult de nacht van je leven hebben daar. Morgen haal ik je op.’ Achter mij klonk een hese stem. ‘Welkom voor een verrassingsovernachting in het Sluismeestershuisje.’ Dit moest Krijn zijn. Ik griezelde. Die ogen! ‘Kom binnen’ zei hij, mij net iets te vriendelijk. ‘Kamer 5, einde gang. Je bent de enige gast vannacht.’ Ik rende zo ongeveer de stalen trap af, de gang door, de kamer in en draaide de deur op slot. Na 3 gin-tonics uit de minibar had ik mezelf weer enigszins onder controle. Ik zette het raam open en keek naar het kabbelende water. Even maar, want achter mij klonk overduidelijk gemorrel aan de deur. Ik had het kunnen weten. Zelden heb ik zo’n overlevingsdrang gevoeld. De deur werd opengegooid. Ik hoorde: ‘Tada!’ en haalde uit. Met mijn nachtkoffertje. Loeihard! Vol in zijn gezicht. Hij viel de gang in; ik sprong door het open raam in het koude water van de Zuid-Willemsvaart. Niet veel later werd ik aan wal gehesen door behulpzame omstanders. Net op tijd om mijn man naar buiten te zien strompelen, ondersteund door Krijn. Hij hield een theedoek tegen zijn bloedende neus. ‘Surprise’ kreunde hij.
GAST 10. Jeroen van Lente
Het luik in het Hinthamerhotel Kraan, de oudere broer van sluismeester Krijn, geeft me een glas en een fles water. ‘De blauwe kamer is voor u, met uitzicht op onzicht’. Te beduust als ik ben door de val van het trapje, zó, rechtstreeks het Hinthamerhotel in, draai ik me om en vraag niet wat hij bedoelt. De deur van de kamer staat op een kier. Geluidloos zwaait de deur verder open. Nadat ik de fles op tafel heb gezet kijk ik om en zie alleen nog maar een diepblauwe muur. Er zwemmen vissen langs, ze wenken me. Als ik dichterbij kom schieten ze snel weg. Plotseling rolt het wiergroene vloerkleed zichzelf op en onthult een houten luik. Zacht watergeklots wordt hoorbaar. Ook hoor ik zacht engelachtig gezang. De vissen groeperen zich rond het luik en kijken mij hoopvol aan. Het lijkt alsof het luik klemt maar als ik aan de zware ring draai geeft het mee. Vol ongeduld schieten de vissen het donkere gat in. De laatste wacht op mij. Ik steek een kaarsje aan en voorzichtig steek ik mijn hoofd in het gat. ‘Kom mee’, zegt de vis. Met zijn vinnen slaat hij het water opzij. Ik volg hem en het vlammetje van de kaars wordt steeds groter. De andere vissen hebben een grote luchtbel gemaakt. Het licht van de vlam schijnt op een gedaante. Ze glimlacht en strekt haar armen uit. ‘Mijn verloren zoon, ik hou echt van je. Ga terug naar jouw wereld en omarm het leven’. |
Ik ben Brugwachter Teus. Samen met mijn hond Henk woon en werk ik per 1 april in het brugwachtershuisje aan de Hinthamerbrug - Archieven
September 2021
Categorieën |