BRUG-WACHT
Ik had haar bijna ingehaald, maar de brug was onverbiddelijk. Een onbeholpen onderscheid - ik stond erachter, zij ervoor - van rood en wit geblokte bomen. Het dek, dat zich langzaamaan ter hemel hief, was als een klein gordijntje, dat haar, steeds ietsje meer en meer, voor mij aan het verbergen was. Haar benen, billen, rug en haar: het asfalt liet niets van haar heel. Tot zij compleet verdwenen was en een schip zijn weg vervolgde naar de volle, open zee. Nu de straat voorgoed blijft liggen en geen ontmoeting meer frustreert, blijf ik geduldig wachten, met mijn handen aan de reling, tot ook zij, eens weer, terugkeert. |
- ZONDER FUNCTIE -
In het huisje hangt een boei, aan een touwtje, aan de muur. Het object is nooit gebruikt, heeft geen kennis van iets nats. Nog nooit heeft deze boei iemands leven mogen redden. Het oranjerode ding, hangt slechts doelloos aan de muur. Nu nimmer meer een schip dit kanaal bevaren zal, is de kans op roem verkeken voor de altijd trouwe boei. We hebben veel gemeen, de reddingsboei en ik: we zitten hier alleen, tot de allerlaatste snik. Er zit niets anders op dan springen, zo, het koude water in. De Willemsvaart begroeten, met in mijn handen strak de boei Zo word ik dan toch gered, tegen beter weten in. En de reddingsboei die krijgt aan het einde toch nog zin. |